De modellen van Keirsey en Berens laten zien dat er volgens diverse
criteria een zeer bruikbare groepsindeling rond de aanwezige
reactiepatronen gemaakt kan worden.
Het probleem van deze elkaar direct aanvullende modellen, is dat deze
beiden gebaseerd zijn op de niet-gelijkwaardige en niet-symmetrische
indeling gerangschikt volgens NT, NF en SP en SJ. Bij het gebruik van
deze indeling blijven ST, SF en NJ en NP onbenoemd.
De mentale functies T/F en N/S zijn tegenpolen, dit geldt ook voor het
motivatieconflict tussen twee tegengestelde introverte en extraverte
houding van dezelfde functies.
De functies co-existeren op verschillende wijze. Bepaalde functies
lijken in onderlinge strijd om hun gemeenschappelijke
energievoorziening, wanneer de een sterker wordt, neemt de andere
daardoor in kracht af.
Dit is het geval bij de functies T/F en N/S en dezelfde functie
onderling in tegengestelde introverte/ extraverte houding.
Het resultaat is bijna altijd de repressie van één functie van elk
functiepaar door de bewuste voorkeursfunctie.
Sommige functies lijken elkaar niet te beïnvloeden, terwijl anderen
elkaar lijken te versterken, zoals de functieparen: N/T, N/F, S/T en
S/F.
Consistente gedragspatronen wijzen op de invloed van de verschillende
patronen of ‘gezichten’ van het persoonlijkheidstype.
Deze zijn opgebouwd uit de combinaties van een rationele en irrationele
mentale functie:
ST, SF, NT en NF.
Deze vertegenwoordigen de fundamentele Jungiaanse combinaties van het
MBTI model.
Hierbij is de ondersteunende functie vooral gericht op de omgang met
anderen, maar dit sluit niet uit dat ook dominante functie bij deze
interactie gebruikt wordt.
Hoe een individu zich gedraagt, is geen directe betrouwbare indicatie
bij de bepaling van het individuele type.
Gedrag kan afhankelijk zijn van de persoonlijkheid, ontwikkelingsfase,
verstoringen en omstandigheden.
In principe kunnen bepaalde omstandigheden dezelfde gedragingen van alle
typen bewerkstelligen.
De waargenomen functiehoudingen worden veelal door onbalans met omgeving
bepaald en moeten hiermee in de juiste context beschouwd worden.
De psychische functievoorkeur blijft constant ongeacht hoe deze in
houding tot uitdrukking komt.
Bij het bepalen van het persoonlijkheidstype gaat het primair om de
voorkeur van de cognitieve functies, welke op zijn beurt weer het gedrag
beïnvloedt.
Het persoonlijkheidstype is een levenslange constante, waarbij
verschillende expressies hiervan in verschillende levensfasen te zien
zijn.
Deze natuurlijke veranderingen als gevolg van groei en ontwikkeling zijn
de reden van de blijkbare paradoxen die waar te nemen zijn bij mensen.
Op middelbare of latere leeftijd kan verdere psychologische groei nieuwe
patronen opleveren, die gespiegeld zijn aan de twee primaire aspecten.
In de homeopathische behandeling vertaalt zich naar het voorschrift van
bij deze dominante gesteldheid passende middelen.
John Beebe verwijst in zijn model naar deze tegengestelde aspecten als
de schaduw.
Dit inzicht draagt bij om de interactie van alle vier functies te
beschouwen als een integraal, maar aan verandering onderhevig patroon
van het hele psychologische type.
Deze sluit aan bij het begrip constitutie, binnen de context van de
homeopathische filosofie, waarbij dit grondpatroon niet als een
verzameling van statische eigenschappen opgevat wordt. Een mens wordt
beschouwd als een zich dynamisch ontwikkelend wezen is, waarbij in
verschillende fases van het leven en omstandigheden deze verschillende
aspecten bij ziekte betrokken kunnen zijn.
De dominerende aspecten van het type vormen een wezenlijk onderdeel van het volledige type en zijn op te vatten als lagen van de persoonlijkheid, welke een voortdurende onderlinge dynamische interactie hebben.Een typetabel kan als hulpmiddel dienen, bij het groeperen volgens gemeenschappelijke, vergelijkbare of contrasterende aspecten van de 16 persoonlijkheidstypes.
|
MBTI- Functions |
Reserved-Stable (IJ) |
Straigh-Forward (EJ) |
Perceptive-Adaptive (IP) |
Flexible-Mobile (EP) |
|
Catalists (NF) |
INFJ |
ENFJ |
INFP |
ENFP |
|
Theorists (NT) |
INTJ |
ENTJ |
INTP |
ENTP |
|
Sensibles (ST) |
ISTJ |
ESTJ |
ISTP |
ESTP |
|
Sentimentalist (SF) |
ISFJ |
ESFJ |
ISFP |
ESFP |
De Cognitieve gedragspatronen, SJ, SP, NJ en NJ, zijn direct gerelateerd
aan de MBTI-functiecombinaties.
Hiermee zijn de ‘spiegeltemperamenten’ van het Keirsey model ST, SF , NJ
en NP ook benoemd.
EF - Behoefte aan sociale interactie
ET - Gedreven om leiding te geven
IF - Toewijding
IT - Taakgerichtheid
NP - Zoekers, globale visie (Creator)
NJ – Filosofen, gestructueeerd onderzoek (Builder)
SP - Improvisatie, naar de hand zetten van de buitenwereld
(Shaper)
SJ - Stabilisatie, bewaken van gerechtigheid (Controller)
De temperamentindelingen volgens ethische gedragsstijlen van Keirsey
kunnen hiermee op een meer consistente wijze worden gedefinieerd.
|
Temperament |
Philsophers (NJ) |
Seekers (NP) |
Stabilizers (SJ) |
Improviser (SP) |
|
Choleric (ET, DISC–D) |
ENTJ |
ENTP |
ESTJ |
ESTP |
|
Melancholic (IT, DISC-C) |
INTJ |
INTP |
ISTJ |
ISTP |
|
Sanguine (EF, DISC-I) |
ENFJ |
ENFP |
ESFJ |
ESFP |
|
Phlegmatic (IF, DISC-S) |
INFJ |
INFP |
ISFJ |
ISFP |
Door middel van het gedragsmodel dat ingedeeld is volgens de oordelende
houdingen
TJ, TP, FP en FJ naar de buitenwereld, resulteert dit in een verbeterde
indeling.
De oordelende houding geeft inzicht in het menselijk gedrag,
communicatiestijl en persoonlijke relaties.
Het definieert hoe mensen persoonlijke relaties benaderen.
J staat hierbij voor ‘betrokken’ en P voor ‘afstandelijk’.
De functiehouding gericht op de objectieve omgeving is direct
waarneembaar en kan als een praktische indicatie gebruikt worden om te
bepalen hoe iemand door anderen gezien wordt.
Om te kunnen functioneren in een omgeving moet een introvert type zijn
of haar extraverte voorkeursfunctie gebruiken. Er kan een samenspel,
afwisseling (soms in een cyclus) van de introverte en extraverte kanten
van de persoonlijkheid zijn.
TPs zijn de ‘Pragmatics’, welke neigen naar Introvert Denken en
hun ideeën en meningen niet op anderen betrekken.
FPs zijn de ‘Role-informatives’, welke neigen naar Introvert
Voelen en hun waarden, gedachten en kritiek op indirecte wijze delen.
TJs zijn de ‘Role-directives’, deze neigen naar Extravert Denken
en projecteren hun eigen maatstaven op anderen.
FJs zijn de ‘Cooperatives’, deze neigen naar Extravert Voelen en
zijn de meevoelende types.
Het onderscheid tussen ‘Moral’ versus ‘Pragmatic’ komt tussen de FJs en
TPs tot uitdrukking.
De tegenstelling tussen ‘Freedom’ versus ‘Control’ is aanwezig tussen de
FPs en TJs.
P of J geneigdheid is het meest onderscheiden in de interactie
met de omgeving.
J-types worden verondersteld een aangeboren voorkeur te hebben
om informatie met de linkerhersenhelft te benaderen, terwijl dit voor de
P-types de rechterhersenhelft is.
De linkerhersenhelft is analytisch, één ding tegelijk, datagevoelig,
(neigend naar een verbale abstracte lineaire benadering).
De rechter hersenhelft gebruikt een holistische, contextuele
georiënteerde benadering (neigend naar een ruimtelijke abstractie en
cyclische patronen).
De vier functieparen NT, NF, ST en SF kunnen vervolgens belangrijke
informatie verschaffen betreffende communicatiekwesties:
De NTs willen graag interessante onderwerpen bespreken.
De NFs geven de voorkeur aan communicatie op een creatieve
manier.
De STs hechten aan bewezen communicatiemethoden.
De SFs willen graag ervaringen delen om hiermee anderen te
helpen.
De vier kwadranten EN, ES, IN en IS leveren een combinatie op van de
richting waaruit iemand zijn energie haalt (E of I) en de manier waarop
hij informatie opneemt (S of N).
Dit geeft op zijn beurt weer inzicht hoe men omgaat met veranderingen en
cultuurkwesties:
ENs zijn de ‘Actiegerichte vernieuwers’, welke variëteit willen
maximaliseren.
ESs zijn de ‘Actiegerichte realisten’, welke praktische
resultaten van verandering willen zien en bespreken.
INs zijn de ‘Bedachtzame vernieuwers’, welke met ideeën en
concepten willen werken.
ISs zijn de ‘Bedachtzame realisten’, welke zorgvuldig en
behoedzaam met de details van verandering omgaan.
De typologische kenmerken kunnen schematisch worden weergegeven in één
model:
Het Diametrische Cognitieve temperamentmodel beschrijft de observeerbare
reactiepatronen. Deze constitutionele patronen hebben betrekking op
gedrag, bronnen van stress, zoals ziekte en hoe men reageert op
conflicten (freeze, fight, flight, fright, faint).
De karakteristieke kenmerken van de onderliggende constitutie en temperament, samen met de veranderingen veroorzaakt door de ziekte moeten voor een correct homeopathische voorschrift bij de totaliteit inbegrepen worden.