Hahnemann opende zijn casussen vaak met een anti-psorisch voorschrift,
welke de basis van de behandeling vormde.
Hij maakte hierbij het onderscheid tussen antipsorica en de
oppervlakkiger werkende a-psorische middelen.
Kent gebruikte het begrip constitutiemiddel op dezelfde wijze voor de
middelen die in het algemeen voor chronische ziekte of miasma gebruikt
worden en het gehele organisme betreffen.
Hij maakte dit onderscheid tegenover een acuut middel, dat geschikt is
voor een acute crisis met een lokaal karakter.
Hahnemann zag veel ziektegevallen waarbij psora het dominante miasma was
en waarbij de overige miasma’s en ziektes met specifieke tussenmiddelen
behandeld moesten worden.
Psora werd hoofdzakelijk met middelen afkomstig uit het mineralenrijk
behandeld, voor de overige behandeling werden overwegend middelen uit
het Planten- of Dierenrijk toegepast.
Tegenwoordig nu de invloed van Sycosis en Syfilis in de constitutie veel
verder ontwikkeld is, zijn gemengde miasma’s geen uitzondering meer en
is dit niet zondermeer nog van toepassing.
Bij complexe miasmatische ziektegevallen zijn meerdere miasma’s
tegelijkertijd actief.
Hahnemann scheidde de symptomen in deze situatie strikt per miasma, maar
tegenwoordig hebben we meer middelen tot onze beschikking en weten dat
sommige middelen gemengd anti-miasmatisch zijn.
Psora is de verstoring die de levenskracht op het fysieke niveau diep
verstoord en vormt hiermee de fundamentele basis van het
constitutiemiddel.
Met het constitutiemiddel wordt de totale constitutionele verandering
als reactie op de actieve ziekte-invloeden behandeld.
Psora drukt zich hoofdzakelijk uit via de individuele structuur van de
lichamelijke constitutie.
Een mens zal vanaf jonge leeftijd een psorische gesteldheid hebben,
omdat in deze eerste fase het lichaam opgebouwd wordt.
Hier komt het constitutiemiddel nog overeen met het psoramiddel.
Naarmate de ontwikkeling van de persoon vordert en omstandigheden
veranderen, zal het niveau van de psychische individualiteit zich meer
ontplooien en invloed uitoefenen, ook eventueel aanwezige Sycotische en
Syfilische tendensen kunnen geactiveerd worden, waardoor het benodigde
constitutiemiddel kan wijzigen.
Deze miasma’s kunnen zich hiermee individueel manifesteren en
vertegenwoordigen vanuit de optiek van een ziekteclassificatie een
mengvorm met Psora.
Er is hier dan sprake van een eenduidig beeld waarbij Psora de oorzaak
is, Sycosis de compensatie en Syfilis het degeneratieve resultaat.
Later in de geschiedenis hebben homeopaten de uitwerking van de diverse
geïndividualiseerde psoramiddelen uitgebreid en aangevuld met groepen
van middelen voor de overige miasma’s, Sycose en Syphilis.
Ook de tussenmiasma’s zoals Tuberculosis, Carcinosis, etc als bepaalde
mengvormen van de basismiasma’s kunnen als groep onderscheiden worden.
Deze groepen van middelen lijken het meest geschikt voor de
constitutionele miasma’s. Met deze middelen kunnen deze verschillende
symptomen met één voorschrift behandeld worden.
Chronische ziekte is niet altijd verbonden aan een verworven of
overgeërfd chronisch miasma.
Ook de overige niet-miasmatische invloeden, zoals psychische of fysieke
oorzaken kunnen wanneer hun invloed lang en intens is chronische ziekte
veroorzaken.
Hahnemann noemde dit de pseudo-chronische ziekten. Door deze invloeden
ontstaat er een specifieke zwakte in de constitutie, deze predispositie
of root wordt als constitutionele factor aan het nageslacht doorgegeven.
Geen enkele ziekte ontstaat vanuit een enkele oorzaak, maar door
meerdere factoren die samenkomen.
De aard van de pathologie is daarom niet bepalend voor het natuurrijk
van het passende middel.
Chronische aandoeningen kunnen ook vanuit een diepe constitutionele
aanleg en in mindere mate als gevolg van de chronische miasma’s
ontstaan.
Het middel dat correspondeert met dit constitutioneel diepgaande niveau
is in staat dit te genezen.
Deze middelen kunnen ingedeeld worden in het Acute en Subacute miasma
van het evolutionaire ontwikkelingsmodel.
Het constitutionele of anti-miasmatische middel zijn dus niet per
definitie een mineraalmiddel, maar kunnen in principe elk middel van de
Materia Medica zijn.
Er moet altijd nagegaan worden of dit middel in staat is alle aanwezige
symptomen te beïnvloeden.
Dit kan gedaan worden door de symptomen volgens het miasma en natuurrijk
te classificeren.
De miasma’s kunnen afhankelijk van de casus een verschillende rol
vervullen.
Ze kunnen zich in de hoedanigheid van geïntegreerd constitutioneel
patroon manifesteren, of een invloed vormen die afkomstig is van een
chronische infectie in het eigen leven of in de directe familielijn.
In het eerste geval zijn ze onderdeel van het voorschrift van het
constitutiemiddel, in het tweede geval moet dit met een anti-miasmatisch
voorschrift behandeld worden.
De miasma’s zijn hiermee zowel een classificatie van constitutie als
infectietoestand.
Bij het bepalen van het constitutiemiddel zijn de miasma’s van
ondergeschikt belang, een goed gebruik van het repertorium en kennis van
de materia medica zijn in principe voldoende.
De miasma's kunnen hierbij als hulpmiddel gebruikt worden om de actieve
symptomen te selecteren.
Bij miasma’s afkomstig van een directe infectie (fenotype), wordt de
sterkste meestal het eerst behandeld.
Deze zijn gemakkelijker te verwijderen in vergelijking met de miasma’s
die erfelijk zijn, omdat deze een rol hebben gespeeld vanaf de eerste
ontwikkeling van het individu en hiermee een integraal onderdeel vormen
van de constitutie (genotype).